... de jongen soo verbaast gaauw tegen de stijlte weer op liep, schreeuwende luijtkeels de schuijt vergaat og was ik bij mijn moeder op het landt, van hem een openhartige confessie, door hem geroepen en van andere meer als duijsentmalen gedagt, maar die ijdele wenschen konnen nu niet baten, bidden Godt maar hij ons soo eens met voor en tegenspoet sal laten komen in de have van ons begeerte ...